Rond de afgelopen jaarwisseling mochten Jac en ik weer veel goede wensen ontvangen. Voor zover wij die niet gelijk konden beantwoorden,
doen wij dat bij dezen door u allen veul haailen zegen in t nije joar te wensen.
Heil en zegen: twee door en door Bijbelse begrippen. ‘Heil’ hangt samen met het woord ‘heel’. Het drukt iets uit van heelheid, gaafheid, harmonie. In die zin is het nauw verwant aan ‘vrede’, opgevat in de diepste en breedste zin, uitgedrukt in het Hebreeuwse woord sjaloom.
Het woord ‘zegen’ verwijst dan naar de Eeuwige als bron van die sjaloom. Zegen is daarom niet altijd hetzelfde als voorspoed of succes. Je bij God geborgen mogen weten, juist ook als alles tegenzit: dat is misschien wel de grootste zegen.
Als in Israël de eerste priesters worden aangesteld, krijgen zij de opdracht om Gods zegen over het volk uit te spreken, zo lezen wij in Numeri 6 : 22–27. De woorden waarmee zij dat moeten doen worden heel precies omschreven.
In onze nieuwste Bijbelvertaling:
“Moge de HEER u zegenen en u beschermen,
moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn,
moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.”
Of in de voor velen nog altijd vertrouwde woorden van een oudere vertaling:
“De HEER zegene u en behoede u;
de HEER doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig;
de HEER verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede.”
Ook vandaag de dag wordt deze zegen nog altijd gebruikt. Bijvoorbeeld om een kerkdienst mee af te sluiten.
In de Bijbelleesclub (Leerhuis) hebben we onlangs eens wat uitgebreider bij de precieze bewoordingen ervan stilgestaan, maar dan in
het Hebreeuwse origineel. Dat hebben we natuurlijk niet echt gelezen, maar wel bekeken.
Om vervolgens ijverig aan het tellen te gaan.
De priesterlijke zegen uit Numeri 6 heeft namelijk een heel bijzondere opbouw:
Het eerste dat opvalt is dat deze zegen uit drie regels bestaat, van ongelijke lengte. Van boven naar beneden worden de regels steeds langer. Gods zegen begint klein, maar trekt steeds wijdere cirkels.
Om dat te onderstrepen kunnen we vervolgens de woorden gaan tellen. De eerste regel heeft er drie, de tweede vijf, de derde zeven. En zeven is het getal van de volheid. Maar je kunt ook anders tellen. In elke regel staat op de tweede plaats (vanaf rechts gerekend, Hebreeuws lees je van rechts naar links) steeds hetzelfde woord. Een woord van vier letters, in ons alfabet omgezet JHWH. Niet uit te spreken, maar dat is dan ook de
bedoeling: het gaat om de heilige, onuitsprekelijke Naam van God, in onze vertalingen vaak weergegeven als ‘HEER’ (met vier hoofdletters), maar er kunnen en mogen ook andere omschrijvingen gebruikt worden.
Die onuitsprekelijke Naam komt dus drie keer voor, wordt dus drie keer door de priesters op het volk gelegd (Numeri 6:27). Als we dan de woorden gaan tellen waarmee zij dat doen – de Naam zelf dus even buiten beschouwing laten – wordt het aantal woorden per regel achtereenvolgens twee, vier en zes. Als je dat bij elkaar optelt, krijg je het symbolische getal twaalf. Dat verwijst naar de twaalf stammen van Israël, lees: het hele volk van God.
Maar na de woorden kun je nu ook de letters gaan tellen. Dat zijn er in totaal 15 + 20 + 25 = 60. En 60 = 5 x 12. Waarom is die twaalf van
zojuist nu vermenigvuldigd met vijf? Vijf is één plus vier. Eén staat voor het ene volk van God, dat gezegend is om tot een zegen te zijn, d.w.z. om die zegen te verspreiden in alle vier de windrichtingen. Want Gods zegen ontvang je nooit alleen maar voor jezelf. Er zit altijd de opdracht aan vast om tot zegen te zijn.
En dan eindigt deze zegen met het woord sjaloom, vrede in de volle zin van het woord: vrede met God, vrede met jezelf, vrede met elkaar. Dat is waar heel die zegen op uitloopt, en dat is dus ook wat wij u en jullie allen van harte toewensen voor dit nieuwe jaar!
ds. Frits Praamsma, mede namens ds. Jac van Veen