Oktober. Herfst. En door mijn hoofd speelt een liedje: ’t Is weer voorbij die mooie zomer…
Voorbij. Dat is waar de herfst ons ieder jaar aan herinnert: dat alles voorbijgaat. En straks, in november, staan we weer stil bij de ménsen van voorbij. Zoeken we troost bij elkaar. En in ons geloof.
Maar wat geloven we nu eigenlijk als het gaat over wie en wat ons ontviel? Op die vraag worden heel verschillende antwoorden gegeven, ook in één en dezelfde kerk.
Vroeger was het allemaal veel eenduidiger. Zeker binnen de gereformeerde en de wat orthodoxer hervormde kerken dacht iedereen er toch wel min of meer hetzelfde over.
Hoewel? Uit mijn tienerjaren kan ik mij nog goed herinneren hoe twee tantes van mij tijdens een verjaarsvisite het onderwerp aansneden. Bij een kopje koffie met gebak bespraken deze degelijk gereformeerd opgevoede dames de vraag, of wij elkaar in het hiernamaals nog zullen herkennen. De ene tante meende van wel, de andere van niet. Het gesprek verliep met onderling respect en in goede harmonie, maar eens werden ze het niet!
Zo werd er in die tijd ook wel gesproken over de vraag hoe je de voorstelling van een ziel die direct na het sterven naar de hemel gaat kon combineren met het geloof in de opstanding der doden aan het einde der tijden. Sommigen losten dit op door te stellen dat de zielen der gestorvenen een slapend bestaan leiden, waaruit zij dan bij de wederkomst van Christus gewekt zullen worden om weer herenigd te worden met hun herrezen lichaam. Maar tegenover dat idee van de ‘zielenslaap’ werd dan weer ingebracht, dat Jezus tegen die ene medegekruisigde toch gezegd had, dat hij heden met Hem in het paradijs zou zijn? (Lucas 23:43)
En dan waren er natuurlijk nog de vele uiteenlopende opvattingen over wie wel en wie eventueel niet binnengelaten zouden worden aan de hemelpoort. Ook daarover geen eenduidigheid…
Maar de Bijbel dan? Is die niet eenduidig over wat ons na dit leven wacht?
Dat valt een beetje tegen. In het dikste deel ervan, de joodse Bijbel die wij Oude Testament noemen, valt – althans op het eerste gezicht – over een leven na de dood weinig concreets te vinden. Wellicht hing dit samen met Israëls ervaringen in Egypte, waar het kennismaakte met zeer concrete voorstellingen van een hiernamaals waarin de machtigen eeuwig machtig zouden blijven en de slaven eeuwig slaaf.
Pas geruime tijd ná de Babylonische ballingschap, in een tijd van hevige vervolgingen, begon vanuit het geloof in Gods rechtvaardigheid de overtuiging te groeien, dat zij die in deze wereld onschuldig vervolgd, gemarteld en gedood werden, in een andere wereld ‘zullen stralen als de sterren, voor eeuwig en altijd’. (Daniël 12:3)
In het Nieuwe Testament wordt deze lijn verder doorgetrokken, maar ook daar is het beeld niet eenduidig. Sommige teksten gaan meer over de individuele mens, andere spreken – veel universeler – over de toekomst van mensheid en wereld als geheel. Al die verschillende teksten leveren bij elkaar opgeteld zeker geen helder en eenduidig beeld op. Kán ook niet, het gaat immers om wat volgens Paulus ‘geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen’. (1 Korintiërs 2)
Kortom, wie op zoek is naar een helder en ondubbelzinnig antwoord, zal het dus in de Bijbel niet vinden. De Bijbel biedt geen blauwdruk voor de toekomst, maar wil in ons het vertrouwen wekken dat niets ons kan scheiden van de liefde van God. (Romeinen 8:38-39)
Maar wat in ons voorstellingsvermogen niet te verenigen is, komt uiteindelijk samen in Gods eeuwigheid, zoals zo prachtig uitgedrukt in Openbaring 21, waar – heel universeel – sprake is van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, maar in één adem ook – heel individueel – van een God die ons één voor één de tranen uit de ogen wist.
Verschillende voorstellingen over wat ons begrip te boven gaat? Onvermijdelijk en totaal geen probleem! Zolang we er maar, net als die tantes van mij, met onderling respect en in goede harmonie over kunnen praten, in het besef dat al onze waarheden déélwaarheden zijn.
Ik wens u een mooie herfst!
ds. Frits Praamsma